Böll is zo’n typische
jaren zeventig auteur. Ik herinner me de davidsfonds-uitgaven die
toen verschenen en in zekere zin vormde hij de perfecte spreekbuis
voor de kritische katholieken, waartoe mijn ouders zichzelf
ongetwijfeld rekenden: trouw aan de kerk, maar met een reeks bezwaren
en kanttekeningen die een steeds zwaardere last om dragen vormde. Dit
weekend las ik zijn laatste roman: vrouwen voor rivierlandschap. Het
boek verscheen in 1985, toen de auteur al was overleden en het ademt
op elke pagina verbittering en achterdocht. Het boek bestaat uit een
reeks dialogen en monologen, met enkele spaarzame regieaanwijzingen,
als bij een theaterstuk. Toch is het 100 procent een leesboek en het
lijkt me in de vorm die Böll er aan gaf ook onspeelbaar – ik weet
niet of een gezelschap er zich ooit aan waagde…
De rivier uit de titel
is de Rijn. Die speelt een belangrijke rol in het boek, meer bepaald
het deel van de rivier dat door Bonn loopt, het machtscentrum van het
toenmalige West-Duitsland. En als lezer heb je het gevoel dat het ook
de bedoeling van de auteur moet geweest zijn om een rivier-achtig
boek te maken, waarin de stemmen (voornamelijk vrouwenstemmen) zich
met elkaar mengen als stromingen in een rivier. Proust merkt ergens
op dat de romans van Dostojewski rivieren zijn, waarin koude en warme
stromen, kalme stukken en gevaarlijke versnellingen elkaar aflossen.
Maar om van een boek een rivier te maken, om die Rijn in je tekst
binnen te krijgen, moet je tekst een zekere omvang hebben. De Rijn is
een lange en brede rivier. Dostojewski schreef waarschijnlijk niet
toevallig dikke pillen. Vrouwen voor rivierlandschap telt 224
pagina’s en is in royale letter gezet. Het boekje geeft dan ook de
indruk een ontwerp te zijn, een synopsis voor een werk waarin de
personages ongeremder aan het woord kunnen komen, minder schematisch
aan de lezer worden gepresenteerd, de verhaallijnen niet alleen
worden aangeduid maar ook worden uitgewerkt,…
Het is een boek over
politiek, over hoe mensen aan politiek doen en wat politiek met
mensen doet. Het schetst de machtigen der aarde, tenminste de
machtigen van West-Duitsland – het moet een heksentoer geweest zijn
om er geen sleutelroman van te maken. Of willen maken.
Het boek biedt een
wereldbeeld dat op het eerste zicht illusieloos is: achter de
machtigen die we kennen, en die uiteindelijk ook maar stuntelende
sukkels zijn, houden zich de echte machthebbers op. Die zijn niet
verkozen en kunnen dus ook niet afgezet worden. En ze houden media,
politiek, kerk en leger in een stevige greep. Op het tweede gezicht
is dat natuurlijk helemaal geen illusieloze visie, maar een
geruststellende illusie en het fundament van alle complot denken, dat
hier gepresenteerd wordt in die typische claustrofobische sfeer van
het West-Duitsland van vóór de val van de muur. Maar dat is het
niet wat Böll’s geschrijf zo een stoffig en ouderwets luchtje
geeft, complot denken is tenslotte van alle tijden en ook na de val
van de muur vinden veel mensen het blijkbaar comfortabel om te
geloven in het Ultieme Kwaad als opvolger van het teloor gegane
Universele Goede.
Wat wel op de
hedendaagse lezer bevreemdend overkomt en hol klinkt - een echo uit
een verdwenen wereld - zijn de existentieel-religieuze twijfels van
zijn personages. Ze zijn katholiek, ze gaan naar de mis, ze behoren
tot de Kerk, maar ze spuwen op diezelfde Kerk, ze moeten ervan
kotsen. En toch slagen ze er niet om er afstand van te nemen, ze
blijven gevangenen. Ook dat is een deel van de claustrofobie van het
boek.
Ik ken echter niemand
die vandaag de dag, in 2011, op dezelfde onproductieve en belachelijk
zelfdestructieve manier met het geloof worstelt. Voor zover je
vandaag de dag nog katholieken vindt, noemen ze zichzelf “katholiek
opgevoed” en hebben ze er geen seconde moeite mee afstand te nemen
van de kerk als ze dat nodig of gewenst vinden. De wanhopige
twijfelaars, de lezers van Heinrich Böll en Graham Greene, behoren
tot vorige generaties. Het afstand nemen van de kerk, door Böll’s
personages zowel verlangd als gevreesd, heeft zich in de afgelopen
decennia merkwaardig snel en grondig voltrokken, tenminste in
West-Europa.
Als uitsmijter nog een
leuk citaat (dat misschien actueler is gebleven dan de rest van het
boek):
“Er bestaan
geheimzinnige wetten volgens welke avontuurtjes met vrouwen de ene
politicus en andere schaden. Daarbij moeten volkomen irrationele,
mythische motieven een rol spelen, die wij niet hebben kunnen
analyseren. Chundt en Plukanski zijn bijvoorbeeld typen die voordeel
hebben bij avontuurtjes met vrouwen, bij christelijke politici is dat
bijna altijd zo, bij linkse nooit. Het is mogelijk dat het aan de
morele pretentie ligt die de linkse politicus uitstraalt, terwijl de
rechtse welhaast door openlijke immoraliteit stemmen wint.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten