Fictie is het vergrootglas waarmee je de
waarheden in de werkelijkheid ontdekt. Dat is ook wat Proust op het
einde van zijn Recherche schreef. Er valt wat voor te zeggen om
Gröndahl een proustiaans schrijver te noemen. In De tijd die
nodig is bijvoorbeeld is het inderdaad de tijd zelf die
het hoofdpersonage is.
Waarom dan als
schrijver de werkelijkheid achter de waarheid willen presenteren? Het
zou om ijdelheid kunnen gaan, dan is het alleen maar genant. En gêne
is inderdaad het gevoel dat me af en toe bekroop bij het lezen van
deze kinder- en jeugdherinneringen.
Wat is de meerwaarde
van de informatie dat de opa en oma uit De tijd die nodig is met
hun problematische verhouding inderdaad een pendant in de biografie
van de schrijver hebben? Er vindt een eigenaardige omkering plaats:
de fictieve grootouders uit De tijd die nodig is zijn
voor mij als lezer mensen van vlees en bloed, de opa en oma uit Over
een uur ontluiken de bomen
blijven vaag: enkele anekdotes, een naam, een foto.
Stel
dat Proust naast A la Recherche du Temps Perdu
ook nog een autobiografie had geschreven? Wat zou die hebben bevat,
behalve het soort onnozele weetjes en ijdel gekoketteer met de eigen
banaliteit dat je aantreft in zijn brieven?
Gelukkig was Proust zo
verstandig het werk over te laten aan de blik van een ander. In zijn
geval in het meervoud, de anderen: het legertje van biografen die
jagen op elke snipper en anekdote en op hun beurt hún
waarheden over zijn
werkelijkheid naar voor brengen. En door die andere blik wordt ook
dat weer interessant, natuurlijk. Maar zelf de ontdubbelende werking
van fictie teniet willen doen is een zonde die geen enkele schrijver
zou mogen begaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten