zondag 11 december 2011

Informatie versus betekenis?


Toen de uitrol van het telefoonnetwerk in de USA op het einde van de negentiende eeuw volgens de vele wachtenden te traag verliep, installeerden boeren in South Dokota zelf een primitief telefoonnetwerk door gebruik te maken van de kilometerslange prikkeldraadomheiningen in hun contreien. Het is maar één van de vele leuke weetjes uit “Informatie. Van tamtam tot internet” van James Gleick. Een stevig baksteentje waarin de auteur de geschiedenis, zeg maar de blitz-carrière, van het begrip “informatie” uit de doeken doet, met de nadruk op de gevolgen binnen technologie en wetenschappen.

Hoe komt het dat het coderen en decoderen, zenden en ontvangen zo belangrijk geworden is? Niet alleen in ons alledaagse leven (dat twittert maar, dat facebookt maar, dat sms-t en emailt maar, allemaal werkwoorden die een half mensenleven geleden niet bestonden), maar ook in de wetenschappen: van de thermodynamica tot de genetica en de astronomie? Gleick heeft waarschijnlijk gelijk wanneer hij beweert dat het woord “informatie” in de Middeleeuwen niet alleen helemaal niet bestond, maar dat het concept ook binnen de toenmalige denkkaders simpelweg ondenkbaar was. De idee dat één boodschap zich langs verschillende kanalen laat versturen en dus ten opzichte van die verschillende kanalen ook een zekere onafhankelijkheid bezit, dat de boodschap van een brief met andere woorden ook denkbaar is zonder de brief zelf, is veel abstracter dan we vandaag beseffen. Informatie abstraheren van het fysieke substraat, dat is in een notedop de geschiedenis van het informatiedenken.

Het boek staat vol anekdotes, mooie observaties, treffende opmerkingen en uitweidingen die soms wel erg ver van de hoofdweg afwijken. Het is misschien wat al te ambitieus (en het is ook niet altijd even terzake) om zowel de stelling van Gödel, de wetten van de thermodynamica, Turings machine en zwarte gaten in het bestek van één boek bevattelijk aan te man te willen brengen. Ook al gaat het om een boek van 543 pagina's.

Na het indrukwekkende overzicht van de blijkbaar onstuitbare opgang van het informatie-paradigma in zeer verschillende takken van het wetenschaps- en technologiebedrijf, gaat Gleick op het einde van het boek wat dieper in op de “informatieovervloed”. Ik zet het woord bewust tussen aanhalingstekens want het gaat om een waarneming, een indruk, een emotie die we misschien wel met zijn allen delen maar die al bij al moeilijk hard te maken is. Want wat is teveel?

Daarbij komt dat de klacht zeker niet nieuw is. Ook in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld staarden Leibniz, Pope en anderen met een mengeling van bewondering en wrevel naar het “alle dagen nieuw nieuws”.

En toch, hoe onmeetbaar en ongrijpbaar het gevoel van informatievloed ook mag zijn, wie nooit het gevoel van walging en moedeloosheid heeft gekend bij de niet aflatende lawine van vrolijke nonsens, boertige gelijkhebberij, puberale vulgariteit en onnozel gekwaak dat constant wereldwijd door de kabels en in de lucht wordt gestuwd, wie nooit eens bedenkt dat met die ongelooflijke toename van de databrij, het soepje heel erg dun aan het worden is, die leeft toch wel in een zekere staat van ontkenning. Massa's data, weinig betekenis...: het is een zucht die iedereen toch wel eens slaakt?

Alleen, hoe kan je betekenis meten? Het antwoord is waarschijnlijk zeer eenvoudig: niet. Betekenis is niet telbaar. Meer nog, de kwantificeerbaarheid van informatie werd pas mogelijk gemaakt door het ongrijpbare, glibberige begrip “betekenis” uit te sluiten. Toen Claude Shannon in de jaren veertig en vijftig de fundamenten van de informatietheorie legde, was het aan de kant schuiven van betekenis één van zijn belangrijkste uitgangspunten: “De 'betekenis' van een boodschap doet in het algemeen niet er zake.”, schreef Shannon in 1950. Want betekenis valt niet alleen moeilijk of niet te tellen, het is zelfs de vraag of er een bevredigende defintie voor kan gevonden worden. Het buitenspel zetten van “betekenis”, was één van de voorwaarden van het onwaarschijnlijke succes van de informatietheorie en -technologie in de tweede helft van de twintigste eeuw.

Maar is “betekenis” aan een come-back toe? Komt betekenis terug in de vorm van een knagend besef dat dit niet is wat we willen, wat we verlangen: die eindeloze stroom van gegevens, waarbij het onderscheid tussen boodschap en ruis vervaagt?

Misschien moeten we informatie(over)vloed niet uitdrukken in termen van gegevens versus betekenis, maar in termen van verzonden informatie versus ontvangen informatie. In 1983 al waarschuwde een Zweedse computerdeskundige Jacob Palme voor de informatieovervloed die e-mail zou veroorzaken. Het probleem is, zoals Palme met helderziende blik voorspelde, dat het te gemakkelijk is om informatie (naar veel mensen) uit te zenden en te moeilijk om informatie te weigeren. Zo komt de druk te liggen aan de verkeerde kant van de tafel: de drempel om informatie te produceren (of in de meeste gevallen: stomweg door te sturen, te retweeten, enzoverder,... ) ligt veel te laag. Het is de ontvanger die de klappen vangt, bijvoorbeeld in de vorm van een overstromende inbox.

Dat is de kern van het probleem, en het treurige is dat er waarschijnlijk niets aan te doen is. Dat is misschien de reden waarom technofielen liever zeggen dat er geen probleem is. Want technofielen houden niet van onoplosbare problemen. Dan liever verder leven in een staat van ontkenning. Zo beweerde Peter Hinssen (volgens de tweet van @rcallewaert op 16 november): Information overload is a filter failure". En zo komt de druk weer te liggen bij de ontvanger. Aan de verkeerde kant dus.

Of zoals Gleick het mooi samenvat in één zin: “Wanneer informatie goedkoop is, wordt aandacht duur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten